There are no translations available.
Als vierjarige maakte ze voor het eerst kennis met de dood en dat heeft haar diep geraakt. Het sjamanisme heeft haar angst en verdriet niet weggenomen, maar maakt het haar wel mogelijk om het te dragen en enigszins te begrijpen.
Linda was vier toen haar buurmeisje en beste vriendin plotseling ziek werd. Iedereen was in paniek; dokters liepen af en aan. Voor de kleine Linda had niemand tijd. “Ik wilde weten wat er aan de hand was. Maar ik mocht niet bij haar…” Linda weet het nog goed. Haar vriendinnetje bleek nekkramp te hebben en overleed dezelfde dag. Iedereen die met haar in aanraking was geweest moest naar het ziekenhuis ter controle. Ze wist dat er iets ernstigs was gebeurd, maar het was haar niet duidelijk dat haar vriendinnetje nooit meer zou terugkomen. “Als vierjarige werd ik genegeerd, maar ik hoorde van alles in de wandelgangen. Dat ze haar hadden opengemaakt, maar niet goed dichtgemaakt... Dat familieleden geschrokken waren van wat ze hadden gezien. Met die flarden informatie maakte ik mijn eigen verhaal: Jacqueline was naar een nare plaats gegaan en daar hadden ze haar opgegeten.”
De dood van haar vriendinnetje raakte Linda zeer. Ze waren samen opgegroeid en ineens was zij weg. Niemand legde uit wat er was gebeurd: “De verhalen over haar opengesneden lichaam bezorgden mij slapeloze nachten. Hoe kon ze spelen met een open buik? Waarom had ze mij niet gedag gezegd? Was ze boos op mij? Waar was ze precies naartoe gegaan? Wat was een begrafenis en speelde ze daar nu met andere kinderen?”
Toen het jongste zusje van Linda een jaar of vier was, had ze een imaginair vriendinnetje. “Ze wist ons haar naam te vertellen, en dat dit vriendinnetje eerst ergens anders had geleefd en gewoond. Ze was uit het raam gevallen, vertelde mijn zusje, en was toen dood gegaan. Ik vond dit een fascinerend verhaal, vooral omdat mijn zusje zonder blikken of blozen de meest specifieke details wist te vermelden over het leven en de dood van dit meisje.”
De fascinatie met de dood leidde ertoe dat Linda zich later ging verdiepen in gebruiken en rituelen rond de dood. Als rituelenbegeleider wordt ze inmiddels al vele jaren ingeschakeld door mensen die een dierbare de laatste eer wilden bewijzen. Negenendertig jaar na de dood van haar vriendinnetje moest Linda zelf aan iemand de laatste eer bewijzen. De dood van haar hartsvriendin kwam totaal onverwacht. Het was een bruisende, levenslustige vrouw met veel toekomstplannen en een hart van goud. Door een embolie raakte ze in coma. Pas na vier dagen bleek dat ze hersendood was. Alleen haar hersenstam functioneerde nog een beetje, waardoor ze wel pijn kon voelen. “Ik had al bemerkt dat ze ‘er niet meer was’, maar bleef tegen beter weten in hopen op een wonder. Die vier dagen kregen wij, haar vrienden, de ene na de andere schok. De band met haar familie was al jaren niet goed. Wíj waren haar familie, maar zíj beslisten over haar lot. Wij werden als buitenstaanders beschouwd en behandeld. Na vier dagen besloot de familie haar van de beademing af te halen. Daar wilden ze zelf niet bij zijn. Ik heb gesmeekt of ik er wel bij mocht blijven, want ik wilde niet dat ze alleen zou sterven. Met veel moeite kreeg ik toestemming. Terwijl haar familie naar huis ging, bleef ik samen met een andere vriendin bij haar. Ik ben naast haar gaan liggen en ze stierf in mijn armen. Daarna kwam de volgende schok: mijn vriendin had een donorcodicil ingevuld, en dit betekende dat we precies twee minuten de tijd hadden om afscheid te nemen. Ik wist dat dit haar wens was, maar het deed pijn om de wachtende artsen te zien. De familie wilde niet betrokken worden bij de afhandelingen. Ik kreeg toestemming van haar moeder om haar af te leggen. Tijd voor de volgende schok: ze was helemaal leeggehaald, maar niet schoongemaakt of afgedicht. Daar lag ze, geschonden, zonder organen, zonder ogen, zonder afdekking. Wij hebben haar verzorgd, gewassen, haar haren gekamd, aangekleed, bloemen gegeven. Naast het verdriet voelde ik onmacht en vooral woede; was het te veel gevraagd om iemand die alles had weggegeven, tijdens haar leven en na de dood, menswaardig te behandelen? Was het te veel gevraagd om de operatiehanddoek, met daarop sporen van dat wat ze deden, weg te halen? Was dit de normale gang van zaken? Deze gebeurtenis, en alles wat er omheen gebeurde heeft mij diep geschokt. Ik heb alles in het werk gesteld om haar uitgeleide te doen op een manier die ze verdiende en hiervoor heb ik echt moeten strijden. Niemand zou alleen moeten sterven, iedereen verdient een menswaardig afscheid.”
Rituelen zijn in de ogen van Linda broodnodig. Rituelen zijn immers een afbakening, een overgang, niet alleen voor de levenden, ook voor de overledene. De familie, de stam, het volk waarin iemand leeft en ook sterft, heeft rituelen nodig om de grens aan te geven, om af te sluiten, om weer verder te kunnen. Rituelen geven de nabestaanden de gelegenheid om afscheid te nemen, om gezamenlijk te rouwen, om te zien dat iemand is gestorven. Het overlijden van iemand in de nabije kring brengt veranderingen met zich mee in de sociale structuur: er is een ouder weggevallen, een kind, een goede vriend of vriendin, de buurvrouw met wie je een kopje thee dronk als je het even moeilijk had. Er valt letterlijk en figuurlijk een gat in de sociale structuur, en het duurt even voordat nieuwe verschuivingen dat gat dichten. Ze pleit voor een meer persoonlijk afscheid en vooral ook meer tijd, om mensen gelegenheid te geven goed afscheid te nemen, want dit voorkomt problemen als depressie en ondragelijk verdriet bij nabestaanden. Hoe dat verschilt per cultuur: “In Surinaamse kringen heeft het hardop zingen van liederen en uitspreken van weeklachten een helende werking. Volgens sommige Moslimgroepen is hardop rouwen juist uit den boze. Dat is zelfs de reden dat vrouwen in sommige orthodoxe kringen niet aanwezig mogen zijn bij de begrafenis: vrouwen zijn ‘te emotioneel’ en dit kan de overledene schaden. Een belangrijke overeenkomst tussen de verschillende culturen is de behoefte aan structuur. Mensen hebben een duidelijk kader, een draaiboek, nodig om zich aan vast te houden, liefst geleid door een geestelijke of een neutraal persoon. De nabestaanden zijn niet altijd bij machte om van alles te regelen. Een vertrouwenspersoon die alles regelt kan de last verlichten. Het kaderen van handelingen is ook de kracht van een ritueel: het brengt mensen stapsgewijs naar een volgende fase.”
Als sjamaniste kijkt Linda anders tegen de dood aan: “Ik voel, ik weet, ik zag, dat de dood niet het einde is. Het is het einde van een fase, maar niet het ultieme einde.” Ze was aanwezig bij het heengaan van velen en heeft de geestelijke aanwezigheid gevoeld van hen die net gestorven waren. Ze twijfelt niet over een leven na de dood, maar dat maakt het niet minder pijnlijk. Een stervensproces raakt haar direct in de ziel en laat soms diepe wonden achter: “Aanwezig zijn als iemand sterft kan de mooiste ervaring zijn die je ooit hebt meegemaakt, maar ook de diepste schok teweegbrengen, of de combinatie van die twee. In het sjamanisme spelen ook de voorouders een grote rol: veel sjamanistische culturen zien de voorouders als blijvende leden van de familie en het gezin. Ze hebben een ondersteunende en adviserende rol en worden bij belangrijke beslissingen betrokken. Ook ik heb een sterke connectie met mijn voorouders en voel hun steun. Door hen ben ik hier, ik draag hun genen en erfenis. In mij leven hun trekken voort. Daarnaast werk ik in mijn sjamanistische werk veel met dat wat ik voor het gemak het dodenrijk noem: het land waar de doden naartoe gaan na hun fysieke sterven. Dat land, onderverdeeld in vele regio’s, is een land dat ik regelmatig bezoek om, op verzoek, mensen te helpen. Dit kunnen overledenen zijn die hulp nodig hebben, of nabestaanden die hulp nodig hebben bij het verwerken van een sterfgeval. Het sjamanisme heeft niet mijn angst of verdriet weggenomen, maar maakte het mij mogelijk om het te dragen en enigszins te begrijpen.Ik deel die kennis graag met anderen om hun lasten waar mogelijk te verlichten.”
We hadden het al eerder over gebruiken die per cultuur verschillen. Maar ook in tijd verschillen ze. Linda doet onder meer onderzoek naar grafheuvels in Nederland en stelt dat je een cultuur kunt herkennen aan de manier waarop ze met hun overledenen omgaan. Zo wordt ze diep geraakt door de liefde van het Klokbekervolk voor hun doden: “Het Klokbekervolk woonde en leefde hier duizenden jaren geleden. Je kunt nu nog de prachtige grafheuvels zien die een hele stam, nederzetting of volk gezamenlijk en met grote inspanning bouwde voor een gestorven geliefde. Tegenwoordig lijkt het erop dat men de dood wil ontkennen en verstoppen: een overledene wordt zo snel mogelijk weggewerkt. De Klokbekermensen gaven hun dierbare overledenen juist een ereplaats, dichtbij de nederzetting en in het zicht. Ze legden hun doden in de foetushouding, waarmee ze aangaven dat de dode volgens hen terug ging naar de Moeder. Ze gaven ze voedsel mee en kostbare voorwerpen, wat aangeeft dat ze geloofden in een leven na de dood. De manier van begraven vertelt ons iets over het wereldbeeld, gedachten, gewoonten en spiritualiteit van een volk. Via een dodenweg, een ceremonieel pad, werden ze naar hun laatste rustplaats bracht. Dit gaf de nabestaanden tijd om afscheid te nemen. In veel oude Europese culturen had men dergelijke dodenwegen ook om de grens te symboliseren tussen het land der levenden en dat van de doden. De wegen vormden een afbakening tussen die twee gebieden. De dood is tegelijkertijd eng en fascinerend: men wilde dat de overledene naar een andere plek ging, fysiek en symbolisch, en niet in staat was om terug te keren. Hoewel de Nederlandse dodenwegen vaak recht zijn, waarschijnlijk onder de invloed van het christendom die de dodenwegen kerstende en overnam, zijn de oudere dodenwegen vaak kronkelig en voorzien van hindernissen om de dode te beletten terug te keren. Van de oude gebruiken kunnen wij leren over het leven, en over de schoonheid en het nut van rituelen.”
Interview: Adrie Beyen
Verschenen in jubileumnummer EKR-magazine
|